Eggermont Van Eyndhoven Crommen Geelhand Barbaix

Algemene Provinciebelasting Bedrijven Oost-Vlaanderen schendt het gelijkheidsbeginsel

Een vennootschap is eigenaar van diverse onroerende goederen, waaronder een parkdomein.

Overeenkomstig het belastingreglement ‘Algemene Provinciebelasting Bedrijven’ zijn belastbaar, alle oppervlakten van het onroerend goed waarop de vestiging van de belastingplichtige zich bevindt en die worden gebruikt of tot gebruik worden voorbehouden. Het belastingreglement voorziet in lagere tarieven, enkel voor agrarische bedrijven en openlucht-recreatieve bedrijven.

Volgens de provincie Oost-Vlaanderen is het park belastbaar in de Algemene Provinciebelasting Bedrijven en dit aan het gewone tarief. De provincie meende dat de oppervlakte van het park minstens tot gebruik wordt voorbehouden door de belastingplichtige en stelde dat de belastingplichtige geen agrarische of openlucht-recreatieve bedrijvigheid voerde.

HCGB Advocaten kon de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent overtuigen dat de oppervlakte van het park niet kon worden belast in toepassing van het belastingreglement (Rb. Oost-Vlaanderen (afd. Gent) 12 mei 2020, nr. 18/3825/A).

De Rechtbank omschreef enerzijds wat moet worden verstaan onder gebruikte of tot gebruik voorbehouden oppervlakte. Zij oordeelde dat het loutere feit dat een oppervlakte bestaat en al dan niet door een vennootschap wordt ingericht (als groenzone of anderszins), niet sowieso tot gevolg heeft dat deze oppervlakte wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden door de vennootschap. Een oppervlakte die definitief voor geen enkele vorm van bedrijfsmatig gebruik in aanmerking komt, is in beginsel niet belastbaar. Er omgekeerd over oordelen, keert volgens de Rechtbank oorzaak en gevolg om en ontdoet de begrippen ‘gebruik’ en ‘voorbehouden tot gebruik’ van iedere nuttige betekenis. De Rechtbank verwerpt hierdoor de visie van de provincie dat oppervlakte die eigendom is van een vennootschap, steeds en onweerlegbaar als ‘gebruikt’ of ‘tot gebruik voorbehouden’ moet worden beschouwd. Gelet op specifieke feitelijkheden van het dossier, nam de Rechtbank aan dat er in casu sprake is van voorbehoud tot gebruik.

De Rechtbank oordeelde anderzijds dat het belastingreglement strijdig is met het gelijkheidsbeginsel. Het belastingreglement voorziet in lagere tarieven voor agrarische bedrijven en openlucht-recreatieve bedrijven. Deze lagere belasting wordt verantwoord (in de preambule van het belastingreglement) doordat bedrijven die hun gronden voor agrarische of openlucht-recreatieve beroepsdoeleinden aanwenden, grotere oppervlakten nodig hebben om een economisch rendabele exploitatie te kunnen realiseren. De Rechtbank bekritiseert dat het criterium van nood aan grote oppervlakte exclusief wordt verbonden met een agrarische of openlucht-recreatieve beroepswerkzaamheid en niet met enige andere werkzaamheid. Bovendien, een park is enkel dienstig voor een openlucht-recreatieve exploitatie en vereist alvast eveneens een grote oppervlakte om economisch rendabel te kunnen zijn. Echter, voor het bepalen van het belastbaar feit wordt geen rekening gehouden met de aard van de oppervlakte (het mogelijk openlucht-recreatieve gebruik), maar enkel met de aard van de bedrijvigheid van de vennootschap. De Rechtbank stelt aldus vast dat, onafhankelijk van de openlucht-recreatieve bestemming van de oppervlakte, deze oppervlakte op een andere wijze wordt belast naargelang de achterliggende bedrijvigheid van de belastingplichtige een openlucht-recreatief bedrijf betreft, dan wel een ander bedrijf en vernietigt de aanslag wegens strijdigheid van het belastingreglement met het gelijkheidsbeginsel.

De provincie Oost-Vlaanderen heeft hoger beroep aangetekend.

Willy Huber en Kim Jans.