Eggermont Van Eyndhoven Crommen Geelhand Barbaix

De hervorming van de erfbelasting in Vlaanderen – een eerste kennismaking

Gisteren werd door de Vlaamse Regering de inhoud van de aangekondigde hervorming van de erfbelasting meegedeeld. Door het kabinet van minister Tommelein werd ook een power point gepubliceerd onder de titel: “Hervorming erfbelasting. Een verlaging van de successierechten”.

Er komt inderdaad een verlaging van een aantal tarieven in de successierechten (juister: erfbelasting) en er wordt ook een aantal (voet)vrijstellingen toegekend. Tenslotte wordt ook de “gedeeltelijke erfenissprong” mogelijk gemaakt.

Op politiek vlak kreeg elke partij van de meerderheid (een deel van) wat op haar verlanglijstje stond.

De kosten van de hervorming dienden beperkt te blijven tot een uitgave van 139 miljoen euro. Deze uitgave wordt deels gefinancierd met de inkomsten uit de regularisatie van niet betaalde erfbelasting en met deels externe middelen. Men hoopt ook op meer vermakingen in de zijlijn waardoor de inkomsten zouden stijgen.

De hervorming treed in werking op 1 september 2018, de dag waarop ook de nieuwe erfwet in werking treedt. De maatregelen inzake erfbelasting zijn immers de tegenhanger van de grotere vrijheid om over de nalatenschap te beschikken op civielrechtelijk vlak. Die laatste vrijheid mocht immers niet belemmerd of zelfs quasi volledig teniet gedaan worden door hoge tarieven in de erfbelasting.

Wat verandert er?

1. De rechte lijn

a. De tarieven

Inzake tarieven an sich verandert er niets in de rechte lijn. De tarieven blijven 3%, 9% en 27%. De schijven zijn eveneens ongewijzigd.

b. De personen die deel uitmaken van de rechte lijn

CD&V had de wens geuit dat in de toekomst niet alleen de stiefkinderen tot de rechte lijn zouden behoren, maar ook de stiefkleinkinderen. Deze hervorming is er blijkbaar niet door geraakt.

c. De vrijstelling voor kinderen onder de 21 jaar die wees worden

Kinderen die jonger zijn dan 21 jaar en die beide ouders verliezen, krijgen

1/ een vrijstelling tot 75.000 euro én

2/ een vrijstelling van hun erfdeel in de gezinswoning.

De leeftijdsgrens van 21 jaar is de gebruikelijke leeftijdsgrens in de erfbelasting. Het gaat immers om de vroegere meerderjarigheidsleeftijd die niet aangepast werd (in het voordeel van de belastingplichtige) toen die leeftijd werd verlaagd tot 18 jaar.

Voorbeeld: een echtpaar is gehuwd onder het wettelijk stelsel. De gemeenschap bevat een woning van 300.000 euro en roerende tegoeden voor een bedrag van 200.000 euro. De man overlijdt op jonge leeftijd. De weduwe is 45 jaar oud. Er zijn twee kinderen van 14 en 15 jaar. Kort daarop overlijdt de weduwe. Haar nalatenschap bestaat uit 150.000 euro onroerend goed (helft gezinswoning) en uit 100.000 euro roerend goed. De kinderen erven de helft van de gezinswoning (150.000 euro – volledig vrijgesteld). De kinderen erven ook de blote eigendom van de tegoeden (ieder 50.000 euro volledig vrijgesteld).

Een eerste gevolgtrekking is dat de gezinswoning (of het aandeel ervan in de nalatenschap) volledig vrijgesteld is wanneer (en in de mate waarin) alle kinderen onder de 21 jaar oud zijn op de dag van het overlijden van de langstlevende ouder. Dit geldt ongeacht de waarde van de gezinswoning. Indien in het gegeven voorbeeld de gezinswoning een villa van 1 miljoen euro is, zal daarop geen erfbelasting worden betaald. De toebedeling van de ganse gezinswoning aan de langstlevende wordt theoretisch interessanter omdat bij het overlijden van de langstlevende 100% van de gezinswoning zal belast worden in hoofde van de kinderen die minder dan 21 jaar oud zijn, in plaats van 50%. In de praktijk zal dat enkel spelen wanneer de langstlevende weet dat hij/zij op korte termijn zal overlijden.

Er zijn ook een aantal vragen in verband met de technische uitwerking van de maatregel:

1/ is de vrijstelling van 75.000 euro een voetvrijstelling? Dat ziet er naar uit.

2/ op welke massa wordt deze vrijstelling aangerekend? Op de massa van de familiale ondernemingen en aandelen in familiale vennootschappen, op die van de roerende goederen, op die van de onroerende goederen (andere dan de gezinswoning), met prioriteiten zoals bij de aanrekening van schulden, of proportioneel op al die massa’s? Men vergelijke met de voetvrijstelling voor zwaar gehandicapte personen; het ziet er naar uit dat de vrijstelling exclusief op het roerend vermogen wordt aangerekend. De vrijstelling is dan ook beperkt tot het successierecht s.s.

3/ moeten de kinderen in de gezinswoning wonen op de dag van het overlijden van de langstlevende ouder?

4/ Zal men de definitie van de “gezinswoning” niet moeten aanpassen (zie art. 1.1.0.0.2, lid 7, 2° VCF)?

5/ Zal men art. 2.7.4.0.1, §2, lid 3 VCF niet moeten aanpassen? En art. 2.7.5.0.1 §1, lid 2 VCF? Quid met art. 2.7.5.0.2 VCF?

2. De partners

a. De tarieven

Inzake tarieven an sich verandert er ook tussen partners niets. De tarieven blijven 3%, 9% en 27%. De schijven zijn eveneens ongewijzigd.

b. De personen die deel uitmaken van ‘de partners’

Zoals voorheen zijn partners zowel de langstlevende echtgenoot, de langstlevende wettelijk samenwonende en de langstlevende feitelijk samenwonende. Wat deze laatste betreft is er een voorwaarde van duur van de samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Voor het tarief is dat 1 jaar, maar voor de vrijstelling van de gezinswoning is dat drie jaar (art. 1.1.0.0.2, lid 6, 4° c) VCF). Quid voor de vrijstelling van 50.000 euro? (zie hieronder).

c. De vrijstelling van 50.000 euro roerende goederen

De langstlevende partner betaalt geen erfbelasting op het roerend erfdeel tot een bedrag van 50.000 euro.

Ook in dit geval zijn er vragen:

1/ is de vrijstelling van 50.000 euro een voetvrijstelling?

2/ op welke massa wordt deze vrijstelling aangerekend? Op de roerende massa. De vrijstelling is dan ook beperkt tot het successierecht s.s.

Quid wanneer er na die aanrekening nog iets overschiet van de vrijstelling?

3. De ‘broers en zussen’ en ‘alle anderen’

a. De tarieven

Inzake tarieven an sich verandert er heel wat zowel voor de ‘broers en zusters’ als voor de categorie ‘alle anderen’.

Schijven Broers en zussen Anderen (vreemden)

0-35.000 euro 25% 25%

35.000-75.000 euro 30% 45%

Meer dan 75.000 euro 55% 55%

1/ de broers en de zussen

Voor de broers en de zussen veranderen er twee zaken: op de eerste 75.000 euro wordt een deel (tot 35.000 euro) belast aan 25% in plaats van aan 30% nu.

Veel belangrijker is dat, in vergelijking met vroeger, het gedeelte boven de 125.000 euro aan 55% wordt belast, in plaats van aan 65%.

De broers en zussen blijven individueel belast.

Voor middelgrote en grote vermogens verandert er niet zoveel. De tarieven zijn nog redelijk zwaar. De omweg via de ouder(s) is nog steeds nuttig. Immers 2 x 27% of 54% is nog altijd goedkoper dan 55%. Voor roerende goederen is deze omweg des te belangrijker omdat de ouder(s) de verkregen roerende goederen aan 3% kunnen schenken aan hun andere kinderen (de broers en zusters van de erflater).

Ook het duo-legaat blijft relatief interessant als men een goed doel iets wil nalaten. Stel een vrijgezel met een vermogen (roerend en onroerend) van 500.000 euro. Hij heeft twee broers die elk 250.000 euro erven en daarop elk 117.000 euro erfbelasting betalen. Zij houden dus elk 133.000 euro over. Indien de erflater de broers tot algemene legatarissen aanstelt onder last om 200.000 euro te betalen aan een goed doel dat alle erfbelasting moet betalen, houden zij elk 150.000 euro over. Het goed doel bekomt 200.000 euro maar moet de erfbelasting van de broers betalen (2 x 62.000 euro) en zijn eigen erfbelasting (17.000 euro). Er blijft dus nog 59.000 euro over voor het goed doel.

2/ alle anderen

Ook voor de categorie ‘anderen’ (lees : dan rechte lijn, partners en broers en zusters) veranderen er twee zaken: op de eerste 75.000 euro wordt een deel (tot 35.000 euro) belast aan 25% in plaats van aan 45% vroeger.

Veel belangrijker is dat, in vergelijking met vroeger, het gedeelte boven de 125.000 euro aan 55% wordt belast, in plaats van aan 65%.

De anderen blijven wel globaal belast. Zolang dat niet gewijzigd wordt is de bedoeling om aan eender wie (de ‘beste vriend’) een bedrag van 35.000 euro te vermaken aan het tarief van 25% een illusie, althans wanneer de begunstigde in samenloop komt met andere erfgenamen en legatarissen van dezelfde groep.

Voorbeeld : Een vrijgezel zonder kinderen heeft een vermogen van 350.000 euro. Hij legateert 315.000 euro aan zijn neven en nichten en 35.000 euro aan een vriend die geen partner is. De erfbelasting loopt ingevolge de globalisering op tot 178.000 euro, waarvan de vriend 10% of 17.800 euro moet betalen (op 35.000 euro of 50,87%).

Ook het duo-legaat blijft interessant als men een goed doel iets wil nalaten. Stel een vrijgezel met een vermogen (roerend en onroerend) van 500.000 euro. Hij heeft zes neven en nichten die daarop samen 260.500 euro erfbelasting betalen. Zij houden dus 239.5000 euro over. Indien de erflater de neven en nichten tot algemene legatarissen aanstelt onder last om 200.000 euro te betalen aan een goed doel dat alle erfbelasting moet betalen, houden de neven en nichten 300.000 euro over. Het goed doel bekomt 200.000 euro maar moet de erfbelasting van de neven en nichten betalen (150.500 euro) en zijn eigen erfbelasting (17.000 euro). Er blijft dus nog 32.500 euro over voor het goed doel.

Eén en ander is van toepassing op de erfbelasting en dus ook op het recht van overgang.

b. De personen die deel uitmaken van groep 2 en 3

Groep 2 bevat zoals voorheen broers en zusters.

Groep 3 bevat zoals voorheen alle anderen dan rechte lijn en partners en broers en zusters.

4. De erfenissprong

Wie erft kan binnen het jaar te rekenen vanaf het overlijden beslissen om de nalatenschap te verwerpen (in het voordeel van zijn kinderen). Tot voor kort had deze verwerping geen enkel fiscaal belang, gelet op de toepassing van art. 2.7.7.0.3 VCF (art. 68 oud W.Succ.). Deze bepaling is echter door het decreet van 8 december 2017 (met inwerkingtreding op 24 december 2017) geschrapt. Een erfgenaam kan dus flink besparen door de verwerping.

Voorbeeld: een enig kind heeft een onroerend erfdeel van 750.000 euro. Het betaalt daarop 154.500 euro. Door de nalatenschap te verwerpen komt het erfdeel doe aan zijn drie kinderen die samen slechts 58.500 euro betalen.

Wat de hervorming nu mogelijk maakt, is dat de verwerping slechts slaat op een gedeelte van het erfdeel.

Voorbeeld: een enig kind heeft een roerend erfdeel van 750.000 euro. Het betaalt daarop 154.500 euro. Door de nalatenschap voor twee derde te verwerpen komt het erfdeel toe aan hem (1/3) en aan zijn twee kinderen (2/3). Zij betalen samen 58.500 euro. Indien het kind de volledige nalatenschap had verworpen, dan zou de erfbelasting 106.500 euro bedragen.

Deze verwerping in favorem is een schenking indien er een vrijgevigheidsinzicht is, met alle gevolgen van dien op civielrechtelijk en fiscaal vlak.

Ook hier zijn er vragen.

Voor wie is de (gedeeltelijke) erfenissprong mogelijk? Voor diegene die iets van zijn ouders krijgt of ook voor diegene die iets van zijn grootouders krijgt, of van zijn partner. Quid voor wie van een broer of zus verkrijgt?

Vast staat dat, nu art. 2.7.7.0.3 VCF (oud art. 68 W.Succ.) is geschrapt, de verwerping van de nalatenschap van een broer of zus voordelig kan zijn.

Voorbeeld: een vrijgezel zonder kinderen overlijdt en laat een vermogen van 400.000 euro na. De erfgenamen zijn voor de ene helft de ouders en voor de andere helft een zus. De ouders betalen samen 12.000 euro en de zus 89.500 euro. Doordat de zus de nalatenschap verwerpt, bekomen de ouders de ganse nalatenschap en betalen daarop 30.000 euro.

Eén en ander is van toepassing op de erfbelasting en dus ook op het recht van overgang.

Het “ik opa-testament” blijft evenwel te verkiezen boven de vrijwillige erfenissprong wegens veel flexibeler. (Zie N. Geelhand, ”Ik opa”-testament of verwerping door de ouder?”, T.Not. 2013, afl. 7-8, 406-412).

Last but not least, een gedeeltelijke verwerping is naar civielrechtelijke maatstaven onmogelijk.

N. Geelhand de Merxem