Eggermont Van Eyndhoven Crommen Geelhand Barbaix

De Waalse “Casman-clausule”: geen fiscaal misbruik

De Casman-clausule is, kort gezegd, een door professor en notaris H. Casman ontworpen huwelijksvermogensrechtelijk verdelingsbeding, waardoor in geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden het gemeenschappelijk vermogen volledig in volle eigendom aan de langstlevende echtgenoot wordt toebedeeld onder last een schuld te erkennen groot de waarde van de netto-helft van deze gemeenschap. Meestal wordt daarbij bedongen dat deze overbedelingsschuld pas opeisbaar is bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot en dat een intrest is verschuldigd.

In Vlaanderen is deze clausule onlangs bij decreet zonder meer fiscaal belastbaar gesteld, doordat de last fiscaal genegeerd wordt. De Casman-clausule wordt belast zoals een verblijvingsbeding (zonder last).

In Brussel en Wallonië is dat niet het geval. De fiscale belastingadministratie is, in navolging van een voorafgaande beslissing uit 2013 (nr. 2013.040 dd. 18 juni 2013) wel van oordeel dat de overbedelingsvordering van de eerst overleden echtgenoot geen actief van de nalatenschap uitmaakt, dat de overbedelingsschuld een fictieve schuld is en (impliciet) dat de Casman-clausule een fiscaal misbruik uitmaakt.

In een recent vonnis van de fiscale kamer van de Rechtbank van eerste aanleg van Henegouwen, afdeling Bergen, diende de Rechtbank zich uit te spreken over de toepassing van een vrij klassieke Casman-clausule bij het overlijden van de eerst overleden echtgenoot (op 18 november 2016). De erflater liet een langstlevende echtgenote en drie gemeenschappelijke kinderen na. De ontvanger der registratie had de successierechten geheven alsof het gemeenschappelijk vermogen voor het geheel in volle eigendom was toebedeeld aan de langstlevende echtgenote, zonder last. De notaris maakte daartegen bezwaar maar de fiscale administratie behield haar standpunt. Daarop werd de zaak voorgelegd aan de Rechtbank te Bergen, met verzoek de berekening van de successierechten te corrigeren door rekening te houden met de last, te horen zeggen dat het algemeen fiscaal misbruik beginsel niet kan worden toegepast wanneer de wet reeds in een specifiek fiscaal misbruik bepaling heeft voorzien, en dat, hoe dan ook, de kwestieuze clausule geen fiscaal misbruik uitmaakt.

De Rechtbank beslist:

  1. Dat de vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel de vereffening-verdeling van de nalatenschap voorafgaat en dat dienvolgens de overbedelingsvordering een actief bestanddeel van de nalatenschap van de eerst overleden echtgenoot uitmaakt;

  2. Dat wanneer de langstlevende echtgenoot ertoe verplicht is een intrest te betalen op de verschuldigde overbedelingsschuld, de langstlevende economisch niets meer verkrijgt dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen en art. 5 W.W.Succ. niet van toepassing is;

  3. Dat de overbedelingsschuld niet fictief is (met alle gevolgen van dien), omdat in de clausule was bepaald dat de schuld opeisbaar was, niet alleen ingeval van faillissement e.d., maar ook indien de langstlevende alle of een deel van de onroerende goederen van het gemeenschappelijk vermogen zou verkopen en dat er wel een zekerheid zou kunnen geëist worden indien de langstlevende echtgenoot niet meer in staat zou zijn zijn/haar vermogen zelf te beheren of een nieuw huwelijk zou sluiten of een wettelijke samenwoning zou aangaan; daardoor kon immers niet gesteld worden dat de schuld enkel zou tenietgaan door schuldvermenging bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot en dus artificieel zou zijn;

  4. Dat het onnodig en overbodig is aanspraak te maken op de toepassing van het algemeen fiscaal misbruik beginsel (art. 106, lid 2 W.W.Succ. jo. art. 18, §2 W.W.Reg.) wanneer de vermeende gefrustreerde bepaling (art. 5 W.W.Succ.) zelf een specifieke fiscaal misbruik bepaling is;

  5. Dat, zelfs in de veronderstelling dat het algemeen fiscaal misbruik beginsel toch van toepassing zou zijn, de toepassingsvoorwaarden van dit beginsel in casu niet vervuld zijn; dat meer bepaald door de fiscale administratie niet is aangetoond dat de kwestieuze clausule strijdig is met de doelstellingen van art. 5 W.W.Succ. welke bepaling de belastingplichtige beoogt te ontwijken; dat er enkel rekening kan gehouden worden met de doelstellingen van een welbepaalde wetsbepaling, zoals deze doelstellingen blijken uit de voldoende duidelijke tekst van de wet en desgevallend uit de voorbereidende werken van deze wetsbepaling; dat uit de parlementaire voorbereiding van art. 5 W.Succ. blijkt dat de Casman-clausule niet strijdig is met de doelstellingen van deze bepaling;

  6. Dat zelfs in de veronderstelling dat er wel strijdigheid zou zijn met de doelstellingen van art. 5 W.W.Succ., de toevoeging van de clausule niet uitsluitend door fiscale motieven was ingegeven, en dat het niet-fiscaal doel bestond in het bereiken van een juist evenwicht tussen de belangen van de langstlevende echtgenoot (vrije beschikkingsbevoegdheid over alle goederen) en die van de gemeenschappelijke kinderen (toekenning van een overbedelingsvordering);

De Rechtbank stipt verder aan dat:

  1. Het gebruik van de Casman-clausule in 2006 was gevalideerd door de toenmalige minister van Financiën in een antwoord op een parlementaire vraag;

  2. De Casman-clalusule niet vermeld wordt op de (weliswaar niet exhaustieve) “zwarte lijst” opgenomen in de twee federale administratieve circulaires inzake het fiscaal misbruik;

  3. De Federatie van het Belgisch Notariaat in een vergadering van 17 december 2016 het standpunt heeft ingenomen dat deze clausule geen fiscaal misbruik uitmaakt;

  4. Een meerderheid in de rechtsleer eveneens van oordeel is dat er geen sprake is van fiscaal misbruik, noch door toepassing van art. 5 W.W.Succ. noch door toepassing van art. 106, lid 2 W.W.Succ.

Gelet op het vorenstaande oordeelt de Rechtbank dat de overbedelingsvordering deel uitmaakt van het actief van de nalatenschap van de eerst overleden echtgenoot, dat de successierechten opnieuw moeten berekend worden rekening houdend met de last en derhalve zonder toepassing van art. 5 W.W.Succ. en art. 106, lid 2 W.W.Succ., dat de desgevallend teveel betaalde successierechten moeten worden terugbetaald, meer de intresten, en dat de Belgische Staat veroordeeld wordt tot de kosten van het geding.

Voor Vlaanderen is dit vonnis, en meer bepaald de voormelde punt 4, 5 en 6, van belang omdat een analogische toepassing ervan op andere door Vlabel als fiscaal misbruik gekwalificeerde huwelijksvermogensrechtelijke (verdelings)bedingen denkbaar is.

Het is zeer waarschijnlijk dat de fiscale administratie hoger beroep zal instellen tegen deze beslissing.

(Rb. Bergen 25 juni 2019, onuitg., AR 18/424/A).

Nicolas Geelhand de Merxem