Eggermont Van Eyndhoven Crommen Geelhand Barbaix

Nederlands aanvullend pensioen – Hof van Beroep te Antwerpen bevestigt vrijstelling van pensioenuitkering

Ten gevolge van een vroegere beroepswerkzaamheid in Nederland ontving een Belgisch inwoner een pensioenuitkering uit een Nederlands pensioenfonds. De Nederlandse pensioenuitkering was mede opgebouwd door werkgeversbijdragen. In dit verband rijst de vraag wat het fiscale regime is in België van dergelijk in Nederland opgebouwd aanvullend pensioen.

Volgens de Administratie is deze pensioenuitkering belastbaar als een pensioen in de zin van artikel 34, §1, 2°, b) WIB 1992.

De belastingplichtige argumenteerde daarentegen dat de pensioenuitkering van belasting is vrijgesteld overeenkomstig artikel 39, §2, 2° WIB 1992.

Bijzondere aandacht dient hierbij te worden geschonken aan de wetswijziging van artikel 39, §2, 2° WIB 1992 en de invoeging van artikel 38, §1, 18° WIB 1992 door de wet van 28 april 2003 (BS 15 mei 2003, editie 2, erratum BS 26 mei 2003). Voorafgaand aan de wet van 28 april 2003 werden de door de werkgever gestorte premies namelijk belast in hoofde van de werknemer als voordeel van alle aard. Het pensioen dat later uit deze premiestortingen voortkwam, was van belasting vrijgesteld in hoofde van de werknemer. Echter, door de wet van 28 april 2003 werd deze systematiek omgekeerd. De door de werkgever gestorte premies werden niet langer belast als voordeel van alle aard in hoofde van de werknemer. Dit had als gevolg dat het uit deze premies voortkomende pensioen niet langer werd vrijgesteld.

Aldus is het van belang om na te gaan of de pensioenuitkering werd opgebouwd met werkgeversbijdragen die zijn betaald vóór dan wel na 1 januari 2004 (tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 28 april 2003). Een pensioenuitkering wordt vrijgesteld van belasting in de mate deze werd opgebouwd met werkgeversbijdragen betaald vóór 1 januari 2004.

De pensioenuitkering wordt, overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Cassatie, slechts vrijgesteld, wanneer de werkgeversbijdragen voor het aanvullend pensioen zijn verricht in het definitief en uitsluitend voordeel van de belastingplichtige. Met “individueel en definitief verworven” wordt onder meer bedoeld, de situatie waarin de werkgeversbijdragen die de werkgever stort aan een stichting pensioenfonds, onherroepelijk uit het vermogen van deze werkgever zijn verdwenen en in hoofde van de werknemer vaste pensioenaanspraken doen ontstaan die definitief zijn verworven op het tijdstip van betaling van de bijdragen (Cass. 12 november 2009, nr. F.08.0019.N). In de regel voldoen bijdragen aan een pensioenfonds daaraan.

HCGB Advocaten kon het Hof van Beroep te Antwerpen (Antwerpen 30 juni 2020, nr. 2019/AR/159) overtuigen dat de pensioenuitkering van de belastingplichtige volledig moest worden vrijgesteld. Het pensioen was immers opgebouwd met werkgeversbijdragen die uitsluitend waren betaald vóór 1 januari 2004. Tevens kon aan de hand van verscheidene bepalingen uit het pensioenreglement van de belastingplichtige worden aangetoond dat de stortingen door de werkgever in het individueel en definitief voordeel van de belastingplichtige waren gebeurd.

Eerder werd door de rechtbanken van Antwerpen en Gent in vergelijkbare zaken die HCGB Advocaten behandelde, in dezelfde zin geoordeeld.

Willy Huber en Kim Jans