Eggermont Van Eyndhoven Crommen Geelhand Barbaix

Toevoeging ontbindende voorwaarde bij overlijden van één der echtgenoten aan een inbreng in de gemeenschap (VB nr. 21.050 van 30 augustus 2021)

| Nicolas Geelhand de Merxem

De problematiek

Mijnheer en mevrouw huwen onder een gemeenschapsstelsel in 2015. Mijnheer heeft een kind uit een vorige relatie met wie de verstandhouding niet goed is. Mijnheer bezit een eigen onroerend goed (dat als gezinswoning zou dienst doen) en wil niet dat dit volledig toekomt aan zijn kind bij later overlijden van hem en zijn echtgenote. Om die reden brengt hij dat onroerend goed in het gemeenschappelijk vermogen in. De inbreng geschiedt echter onder de ontbindende voorwaarde dat het huwelijksvermogensstelsel wordt ontbonden door echtscheiding. In dat geval kan mijnheer het ingebrachte goed terugnemen.

In 2021 is de verstandhouding tussen mijnheer en zijn kind hersteld en mijnheer wenst dat het onroerend goed uiteindelijk in volle eigendom zou toekomen aan zijn kind na zijn overlijden en dat van zijn echtgenote. Indien mijnheer eerst zou komen te overlijden zou mevrouw op grond van het wettelijk erfrecht het vruchtgebruik op het onroerend goed bekomen. Bij haar later overlijden zou het vruchtgebruik ophouden te bestaan en zou het kind van mijnheer volle eigenaar worden.

M.a.w. mijnheer wil dat het onroerend goed naar zijn eigen vermogen terugkeert.

De meest logische oplossing is dat het onroerend goed meteen (dus tijdens het huwelijk) wordt uitgebracht uit het gemeenschappelijk vermogen en toebedeeld wordt aan mijnheer. Het probleem is wel dat in dat geval verdeelrecht wordt geheven op de volledige waarde van het onroerend goed.

Maar de adviseur van de familie vindt een oplossing voor dat probleem. Hij stelt voor dat in het huwelijkscontract een bijkomende ontbindende voorwaarde wordt toegevoegd, “meer bepaald dat bij overlijden van de heer X of Mevrouw Y de inbreng in de gemeenschap van de eigen woning door de heer X. wordt ontbonden”.

De beoordeling

Civielrechtelijk

Een eerste opmerking is dat mijnheer misschien ten onrechte van mening was dat hij de (reservataire) erfrechtelijke aanspraken van zijn kind uit een eerdere relatie kon ontlopen door een eigen onroerend goed in te brengen (en wellicht ook toe te bedelen aan zijn echtgenote). Gelet op de toepassing van artikel 1465 O.B.W. was deze poging tot mislukken gedoemd. De woning zou voor de totaliteit in de fictieve massa opgenomen worden en de helft daarvan moest, minstens in waarde, aan het kind van mijnheer toekomen.

Op civielrechtelijk vlak is het verder zeer de vraag of men na het sluiten van een overeenkomst nog een ontbindende voorwaarde kan toevoegen aan die overeenkomst. Wat men onvoorwaardelijk overeenkomt, kan achteraf niet voorwaardelijk gemaakt worden. Wat wel mogelijk is, is dat de partijen na het sluiten van de overeenkomst overeenkomen dat, indien een bepaalde toekomstige onzekere gebeurtenis plaatsvindt, zij zich verbinden om de overeenkomst te ontbinden.

Een derde opmerking is dat “het overlijden van de heer X of Mevrouw Y” geen ontbindende voorwaarde is. Dat de heer X of mevrouw Y zullen overlijden is een toekomstige maar zekere gebeurtenis. Het gaat dus om een ontbindende termijn en niet om een ontbindende voorwaarde.

Fiscaal

Aan Vlabel wordt gevraagd te bevestigen dat de inbreng niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF en de uitwerking van de ontbindende voorwaarde geen aanleiding zal geven tot de heffing van een verdeelrecht overeenkomstig artikel 2.10.4.0.1 VCF gezien een uitbreng bij leven uit het gemeenschappelijk vermogen wel het verdeelrecht van toepassing zou maken.

De adviseur was zich dus wel bewust van het feit dat hij rond artikel 2.10.1.0.1 VCF fietste.

Vlabel stelt, zoals gewoonlijk, dat zij geen uitspraak doet over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak. Nochtans is de vraag of er al dan niet een ontbindende voorwaarde voorhanden is, van belang.

Vervolgens verwijst Vlabel naar het standpunt nr. 15.059 van 20 april 2015 , maar stelt dat zij geen verdeelrecht heft in zoverre het beding van terugname automatisch uitwerking krijgt, wat volgens Vlabel in casu het geval was omdat de ontbindende voorwaarde van rechtswege uitwerking kreeg bij het overlijden van de heer X of van mevrouw Y. Vlabel bedoelt dat er bij een ontbindende voorwaarde ‘sec’ geen verdeelrecht wordt geheven en dat bij een optionele ontbindende voorwaarde wel verdeelrecht wordt geheven. Dit oude standpunt is ondertussen gewijzigd ingevolge het cassatiearrest van 14 oktober 2021. Het standpunt is gewijzigd op 8 november 2021, daar waar de voorafgaande beslissing genomen is op 30 augustus 2021 (maar gepubliceerd is op 8 december 2021!). Kortom zowel voor als na de wijziging van het standpunt zou Vlabel geen verdeelrecht heffen omdat art. 2.10.1.0.1 VCF niet van toepassing was.

Restte dan de vraag of er fiscaal misbruik in het spel was. Neen, zegt Vlabel, aangezien er andere dan fiscale motieven aan de basis liggen, zijnde de bescherming van zijn enig, niet gemeenschappelijk kind. Hoe moeten we dit kaderen? Mijnheer had een zuiver civielrechtelijk doel: het onroerend goed in zijn eigen vermogen laten terugkeren opdat zijn kind later minstens de blote eigendom ervan zou erven. Dit doel kon op minstens twee manieren bereikt worden: door het onroerend goed meteen uit te brengen en toe te bedelen aan zijn eigen vermogen of door een “ontbindende voorwaarde toe te voegen aan de inbreng” (in de veronderstelling dat dit mogelijk zou zijn). Mijnheer kiest vervolgens voor de minst belaste weg, zijnde de tweede techniek. Geen fiscaal misbruik.

Dit is merkwaardig. In het familiaal vermogensrecht wemelt het van civielrechtelijke doelstellingen die op verschillende manieren kunnen worden verwezenlijkt. Het meest voor de hand liggende voorbeeld is dat van de verzorging van de langstlevende echtgenoot.

Dat kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd (voor echtgenoten gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen) door een schenking in extremis (bv. wanneer er geen kinderen zijn). Maar in dat geval stelt Vlabel dat men hetzelfde resultaat had kunnen bereiken door een testamentair legaat. Kiest men voor de schenking dan ontwijkt men de erfbelasting zonder daarvoor civielrechtelijke motieven te hebben.

Dat kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd (voor echtgenoten gehuwd onder een gemeenschapsstelsel) door een symmetrische uitbreng gevolgd door een kanscontract, een wederzijdse of eenzijdige schenking of een toebedeling van onverdeeldheden. Maar in dat geval stelt Vlabel dat men hetzelfde resultaat had kunnen bereiken door een toebedeling van het gemeenschappelijk vermogen aan de langstlevende echtgenoot, waardoor erfbelasting verschuldigd is (art. 2.7.1.0.4 VCF). Kiest men voor de eerstgenoemde technieken, dan ontwijkt men de erfbelasting zonder daarvoor civielrechtelijke motieven te hebben, want die huwelijksvermogensrechtelijke toebedeling is even/meer comfortabel en onherroepelijk als/dan de andere drie technieken.

In casu had mijnheer geen civielrechtelijke motieven om te kiezen voor de toevoeging van de ontbindende voorwaarde. Hij had zelfs niet uitgelegd waarom het voor hem belangrijk was om het onroerend goed nog in de gemeenschap te laten in plaats van het meteen terug aan zijn eigen vermogen toe te bedelen.

Indien Vlabel in deze casus haar gewone (onjuiste) definitie van het fiscaal misbruik had toegepast (men ontwijkt de registratie- of erfbelasting zonder daarvoor pertinente civielrechtelijke motieven te hebben), had zij moeten concluderen tot fiscaal misbruik. Vlabel is dus inconsequent, zelfs in haar onjuiste toepassing van het fiscaal anti-misbruik criterium.

Nicolas Geelhand